Column: Bij ons in de Biblebelt


Voor Het Kontakt Harderwijk schrijf ik een tweewekelijkse column. Deze column verscheen op 25-09-2019.

Als mens houden we van aapjes kijken, of het nu die in de dierentuin betreft of onze medemens. Dat verklaart wellicht ook het succes van ‘Bij ons in de Biblebelt,’ een tentoonstelling over de orthodox-gelovige medebewoner van de Bijbelgordel: het had wel iets weg van gluren bij de buren, bijna dat kwartje-op-de-kermis-gevoel om De Dikke Dame te zien.

‘Nooit eerder kwam u zo dichtbij de belevingswereld van deze orthodox christelijke groep’ was de enigszins kermisachtige aankondiging van Museum Catharijneconvent Utrecht. Een freakshow werd het niet, maar heel veel dichterbij kwam ik ook niet naar mijn gevoel. Vooropgesteld: ik heb respect voor het vasthouden aan waarden en een geloof dat hoe langer hoe minder gedeeld wordt in de wereld om je heen. Maar vervreemdend bleef het, en zelfs voor mede-maar-niet-refo-gelovigen lastig te doorgronden, al die regels en gedragingen die horen bij de laatste echte subcultuur van Nederland. Televisie was natuurlijk nog altijd taboe, maar een filmpje kijken op een laptop kon dan weer wel, zo leerde ik. Want dan kies je bewust voor wat je kijkt, bij tv weet je nooit precies wat je voorgeschoteld krijgt.


Zo bleef het beeld hangen van een gemeenschap die de buitenwereld op afstand hield, en in zekere zin ook zichzelf. De bruggen omhoog en de poorten gesloten. Op dit kleine inkijkje na kwam je niet binnen.


Of wat te denken van de schaatsenverkoper, die van de ouderling de vraag krijgt of hij niet ernstig moest overwegen of dit wel het juiste beroep was, daar hij meewerkte aan het verkopen van een product dat wellicht gebruikt ging worden op zondag, de dag des Heeren. Of de eeuwige discussie over vrouwen die zich wel of niet moeten kleden met een rok. Er staat immers geschreven in Deuteronomium 22: ‘Het kleed eens mans zal niet zijn aan een vrouw.’ Niemand die zich afvroeg of de kleden die mannen in die dagen droegen niet veel meer op een jurk leken dan een broek.

Tussen alle do’s and don’t klonk het ontroerende antwoord van een moeder die werd gevraagd wat ze ervan zou vinden als haar zoon thuiskwam met een verkering van hetzelfde geslacht. Ze antwoordde eerlijk dat ze daar natuurlijk grote moeite mee zou hebben, maar uiteindelijk ging het om de relatie en de verbinding met haar zoon; als ze hem de deur zou wijzen was ze hem sowieso kwijt.

Daar zag ik eindelijk iets van warmte door het strakke gelid heen schijnen. Dapper vond ik het ook, want vast niet helemaal volgens de regels – een homoseksuele ex-refo had te horen gekregen dat homoseksualiteit een zonde was, en dat was dan dat.

Zo bleef het beeld hangen van een gemeenschap die de buitenwereld op afstand hield, en in zekere zin ook zichzelf. De bruggen omhoog en de poorten gesloten. Op dit kleine inkijkje na kwam je niet binnen. Er ging ook weinig wervends vanuit om erbij te willen horen. Dat leken ze wel best te vinden: liever trokken ze zich terug in zichzelf. En zo bleef ieder in zijn eigen wereld; zij in hun klein hoekje, ik in ’t mijn.