Column: Vuurwerk


Voor Het Kontakt Harderwijk schrijf ik een tweewekelijkse column. Deze column verscheen op 19-12-2018.

Het is regelmatig voorgekomen dat we, gezeten voor de televisie, elkaar aankeken en een gelukkig nieuwjaar wensten. Dat was dan op 24 maart, of 3 juni; feitelijk kon het elke dag van het jaar zijn. Gewoon om 8 uur ’s avonds. Of half 3 ‘s middags; net als de datum was het tijdstip volkomen inwisselbaar. Dan gingen er een stuk of wat pijlen de lucht in. Soms ook midden in de nacht; rechtop in bed werd daaropvolgend een verstrooid ‘welke idioot doet nou zoiets’ gemompeld. We hadden wel een idee, maar zeker weten deden we het niet en een heterdaadje zat er niet in natuurlijk. Dan had je na zo’n knal onmiddellijk een sprint moeten inzetten naar de vermoedelijke plek des onheils, alwaar de vogel ongetwijfeld allang was gevlogen. Plus: de rest van je leven was je de eikel van de buurt, alleen maar geschikt om andermans pleziertje te verpesten.

Dat pleziertje is het niet altijd. Ik weet nog als de dag van gister hoe het klonk, van oud op nieuw 2011. Een klap zo hard dat de ramen ervan trilden. In plaats van een sarcastisch gelukkig nieuwjaar keken we elkaar vol ongeloof aan, waarop ik dacht: dit kan niet goed zijn. Dat bleek te kloppen; op een camping even verderop was een vuurwerkbom afgegaan, waarbij de zoon van de aanstichter het niet kon navertellen. Ik weet het, een zelf gefabriceerde bom heeft weinig van doen met een gezellige vuurpijl. Met vuurwerk lopen theorie en praktijk wel vaker uiteen.


Ja, ik ben zo’n zuurpruim die, met oliebol en champagne in de hand veilig kijkend vanachter het glas, opmerkt: ‘Nou, daar gaat weer voor vele miljoenen de lucht in. Had dat nou niet wat zinniger besteed kunnen worden?’


De regel dat je pas op oudjaarsdag na 18 uur vuurwerk mag afsteken wordt door zo’n beetje iedereen aan de laars gelapt. Dat je een vreugdevuur na afloop moet opruimen wordt als regel ook ruim geïnterpreteerd; meestal moet je je op 13 januari nog steeds op het trottoir om de zooi heen manoeuvreren. 

Eigenlijk ben ik gewoon een vuurwerkhater. Veel verder dan het aansteken van sterretjes ben ik ook nooit gekomen, al was het maar omdat ik met mijn twee linkerhanden als de dood ben dat het mis gaat. En ook: zonde van het geld. Ja, ik ben zo’n zuurpruim die, met oliebol en champagne in de hand veilig kijkend vanachter het glas, opmerkt: ‘Nou, daar gaat weer voor vele miljoenen de lucht in. Had dat nou niet wat zinniger besteed kunnen worden?’ Nu dacht ik in m’n eentje een ouwe zeur te zijn – net als de kleur van zwarte piet was het afsteken van vuurwerk vast net zo’n onneembaar bastion van vrijheid en traditie. Wat schetste mijn verbazing? In een onlangs gehouden onderzoek van De Stentor blijkt 50% van de Harderwijker respondenten vóór een vuurwerkverbod te zijn, 48% is tegen. Op de vraag of een centrale vuurwerkshow dan wellicht een optie is, reageert 45% met ‘goed idee,’ terwijl 47% vindt van niet.

Dus wat we nou moeten is niet helemaal duidelijk, maar dat het grootste percentage voor een vuurwerkverbod is lijkt me een aanwijzing. De lont in het kruitvat is aangestoken. Spreekwoordelijk dan.